24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
jasmijn (Q015p Stein)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
boerekaol (Q015p Stein),
boerekwaol (Q015p Stein),
groenmoes:
greunmoos (Q015p Stein),
kool:
kwo-el (Q015p Stein),
uitspraak rekken
kwo el (Q015p Stein),
krulkool:
krulkaol (Q015p Stein)
|
[N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
groen moesje:
greunmoeuske (Q015p Stein)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vlaai:
vlaaj (Q015p Stein)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24861 |
boerenwormkruid |
wormkruid:
WLD
wormkroed (Q015p Stein)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwarbel:
zwarbel (Q015p Stein),
zwerbel (Q015p Stein),
zwarbeltje:
zwerbəlkə (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
zwɛrbəlkəs (Q015p Stein)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
boerin (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18836 |
boertig |
boertig:
boertig (Q015p Stein),
bot:
bot (Q015p Stein)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20302 |
boertje |
ripsen:
cf. RhWb (VII), kol. 628, s.v. "rupschen", afstossen nach dem Essen.
röpsen (Q015p Stein)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
bȳrkǝ (Q015p Stein)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|