32762 |
zonder voor spitten |
buttelen:
bø̜tǝlǝn (Q015p Stein)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
24756 |
zonnedauw |
stierekruid:
WLD
stierekroed (Q015p Stein)
|
Ronde zonnedauw (drosera rotundifolia 5 tot 25 cm. Het is een insektenetend plantje; de blaadjes groeien in een rozet, zijn rond, met talrijke rode klierharen met kleverige knopjes (voor het vangen van insekten) en tevens lang gesteeld. De bloemen zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28688 |
zonnewassmelter |
zonnewassmelter:
zonnewassmelter (Q015p Stein)
|
Gesloten, glazen bak waarin de was door de warmte van de zon gesmolten wordt. De imker kan stukken ruwe raat in een zak van kaasdoek knopen en deze met een steen verzwaard in een grote pan op het vuur zetten. Geleidelijk komt de was door de poriën van de doek bovenop het water drijven. Na afkoeling heeft men dan waskoek. Men kan de ruwe raat echter ook zuiveren met een zonnewassmelter, een soort broeikasje met een deksel van dubbelglas, waarin de stukken ruwe raat worden uitgespreid in een metalen bak met schuine bodem (De Roever, pag. 284). De gesmolten was loopt omlaag in een lekbakje dat met metaalgaas is afgedekt. De zon bleekt de was en oververhitting is op deze wijze niet mogelijk. Men kan echter maar kleine hoeveelheden ruwe raat tegelijk verwerken met de zonnewassmelter. De informant van Q 3 vermeldt dat in zijn plaats deze smelter niet werd gebruikt. [N 63, 129a; N 63, 128b; monogr.]
II-6
|
18342 |
zool van een schoen |
lap:
Lêâre lap, rubberlap.
lap (Q015p Stein),
zool:
zoal (Q015p Stein)
|
De zool van een schoen in het algemeen (welke soorten?) [N 60 (1973)] || zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30833 |
zoolleer |
zoolleer:
zǭllę̄r (Q015p Stein)
|
Dik, stevig leer voor zolen van schoenen. Volgens de informant van L 163a gaat het hier om kuipgelooid leer, d.w.z. leer dat lange tijd met gemalen eikeschors, de run, in een kuip heeft gelegen. Croupon is het deel van de huid, de rug, dat het sterkste en dikste leer levert en dat zeer geschikt is als zoolleer. [N 60, 2a; N 60, 247]
II-10
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q015p Stein),
joŋ (Q015p Stein),
jŏng (Q015p Stein),
jöng (Q015p Stein),
zoon:
zoon (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
zauwt (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
zout (Q015p Stein)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (Q015p Stein)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (Q015p Stein)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
lots:
zie ook WNT s.v. "lots"zie loes; cf. WNT s.v. "loes - loeze": In Oost-Vl. vrouwenborst; in Amntw. zuigdotje, speen; In het land van Waas gebruikt men "loet"; in het Z. van de Kempen lots (CV in Z.-Limb. en aangrenzende streken loetsj (Jongeneel Afl. loezen , aan een dot zabberen; in het Z. der Kempen: lotsen, zuigen
lôtsj (Q015p Stein),
tutje:
toetje (Q015p Stein)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|