33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L296p Steyl)
|
I-7
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
krōēn (L296p Steyl)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būnǝ (L296p Steyl),
boon:
būn (L296p Steyl)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwoad (L296p Steyl)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|
19600 |
bord |
telder:
telder (L296p Steyl)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
21302 |
borg |
borg:
bø͂ͅrg (L296p Steyl)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borrel:
borrel (L296p Steyl)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
boebele (L296p Steyl),
borrelen:
borrele (L296p Steyl)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19497 |
borstel |
borstel:
börstel (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
borstel [DC 15 (1947)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
bŏrs (L296p Steyl)
|
borst(kas) [SGV (1914)]
III-1-1
|