18689 |
duimeling |
duimeling:
du.məleŋ (L423p Stokkem),
dy.məleŋ (L423p Stokkem)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28152 |
duimstok |
duimstek:
dǫwmstɛk (L423p Stokkem)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
23225 |
duivel |
duivel:
den duvel (L423p Stokkem)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
du.vəhoͅk (L423p Stokkem),
duivenkot:
doevekaot (L423p Stokkem),
duvǝkǫt (L423p Stokkem),
duivenspijker:
doevespieke (L423p Stokkem),
spijker:
Cfr. Duits Speicher.
spieke (L423p Stokkem)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil. || Duiventil; zolder. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
rgulateur (fr.):
riggelaateur (L423p Stokkem)
|
Duivenmelkersklok.
III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
duivenkevie:
dūvǝkēvi (L423p Stokkem),
duivenkorf:
dūvǝkø̜rǝf (L423p Stokkem),
loge:
lōš (L423p Stokkem),
loge (fr.):
losj (L423p Stokkem)
|
Duivenkorf. || Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.]
II-12, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenpiet:
doevepit (L423p Stokkem)
|
Duivenmelker.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
slā.ch (L423p Stokkem),
slā.x (L423p Stokkem),
spijker:
spikǝr (L423p Stokkem)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zêij (L423p Stokkem),
met stoottoon
zij (L423p Stokkem)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)] || duivin
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dø:l (L423p Stokkem),
De informant geeft aan dat deze constructie gewoonlijk omschreven wordt, maar vermeldt niet door wat ze omschreven wordt.
(dø:l) (L423p Stokkem),
duizelig:
duzelig zien (L423p Stokkem),
verduizeld:
vərdy:zəlt (L423p Stokkem)
|
duizelig zijn [DC 60 (1985)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|