22090 |
duivenslag |
slag:
slā.ch (P056p Stokrooie),
slā.x (P056p Stokrooie)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
hen:
hin (P056p Stokrooie)
|
duif, wijfje [Goossens 2a (1963)]
III-4-1
|
19311 |
durfal |
kloeke, een -:
`t is enne kloeke (P056p Stokrooie)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
hée hèt da nie derren den (P056p Stokrooie)
|
Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
opneemdoek:
opnömdòk (P056p Stokrooie)
|
Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
weer:
wieren in zijn hān (P056p Stokrooie)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē. (P056p Stokrooie),
ęi̯ (P056p Stokrooie),
eitje:
ēkǝ (P056p Stokrooie)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
25600 |
een gleuf aanbrengen in het deegbrood |
knippen:
knepǝ (P056p Stokrooie)
|
Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a]
II-1
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hīrən (P056p Stokrooie)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitpalen:
ōtpōlǝ (P056p Stokrooie)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|