34536 |
ei zonder schaal |
windei:
wę.ndē. (P056p Stokrooie)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eierkok (P056p Stokrooie)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
21008 |
eierpannenkoek |
eierkoek:
eieren
eerkok (P056p Stokrooie)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
24478 |
eik |
eikenboom:
eikeboem (P056p Stokrooie)
|
eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
iekel (P056p Stokrooie)
|
eikel [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24142 |
ekster |
ekster:
vdBerg; omgesp.
ei̯ɛkstər (P056p Stokrooie)
|
ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
lestik (P056p Stokrooie)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
24970 |
elders, ergens anders |
op een ander:
op ⁄n ander (P056p Stokrooie)
|
Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)]
III-4-4
|
21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
elletrieke tram (P056p Stokrooie)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
Ich zen ziek van ellende (P056p Stokrooie),
miserie:
hè zit in de miserie (P056p Stokrooie),
misre:
hè zit in de ellende (P056p Stokrooie)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|