e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterwortelen moren: mūǝrǝ (Stramproy) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip luibalkje: lø̜jbɛlǝkskǝ (Stramproy) Het balkje dat, in standerdmolens, de luias met het luiwieltje omhoog doet gaan totdat dit grijpt in de tanden van het aswiel. Mogelijk wordt af en toe ook een overeenkomstig onderdeel bedoeld bij het sleepluiwerk. Zie ook afb. 65. [N O, 25j] II-3
wis teenhout: teenhout (Stramproy), wis: węs (Stramproy) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wis van bepaalde soort gele: gēlǝ (Stramproy), rijnhout: ręjnhǫwt (Stramproy), rode: ruǝj (Stramproy), vlaanderse rode: vlaanderse rode (Stramproy), weda: wēdā (Stramproy  [(meervoud: wedašǝ)]  ) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de verschillende soorten wissen die bij het mandenmaken gebruikt worden. Opgaven waarvan niet duidelijk werd welke wilgsoort ermee werd bedoeld, zijn aan het eind van het lemma per kleur bijeengezet. [N 40, 2; N 40, 22; monogr.] II-12
wisselen van de tanden wisselen: wesǝlǝ (Stramproy) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wissen blekken stropen: strø̜jpǝ (Stramproy), wissen schillen: wesǝ šē̜lǝ (Stramproy) De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.] II-12
wissen kappen, snijden kappen: kappen (Stramproy), snijden: snījǝn (Stramproy) De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8] II-12
wissen koken koken: koken (Stramproy), stomen: stǫwmǝ (Stramproy) Ongepelde wissen koken zodat ze na het pellen een mooie bruine kleur hebben. Het koken bevordert ook dat de wis gemakkelijker ontschorst kan worden. [N 40, 21] II-12
wissen mijten een berm maken: ǝnǝ bɛrǝm mākǝ (Stramproy) De schoven grauwe wissen tot een mijt opstapelen. [N 40, 16] II-12
wissen schoven busselen: bøsǝlǝ (Stramproy), in busselen binden: en bøsǝlǝ bendǝn (Stramproy), en bøsǝlǝ benjǝ (Stramproy) De geschilde wissen in schoven binden met als doel ze buiten in zon en wind te drogen. [N 40, 33] || De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15] II-12