30112 |
schoorsteenkap |
nonnekap:
nonǝkap (L432p Susteren)
|
Trekregelaar in de vorm van een T- of H-vormige pijp, die op de schoorsteenpot wordt geplaatst. [N 32, 27d]
II-9
|
30111 |
schoorsteenpot |
potje:
pø̜tjǝ (L432p Susteren)
|
De buis die als afsluiting op het schoorsteenkanaal wordt geplaatst. Schoorsteenpotten zijn doorgaans uit klei gebakken en vervolgens uitwendig verglaasd. Soms wordt ook gebruik gemaakt van gresbuizen. [N 32, 27c; monogr.]
II-9
|
17648 |
schoot |
schoot:
sjaaet (L432p Susteren),
sjoot (L432p Susteren),
sjôêt (L432p Susteren),
slip:
sjlup (L432p Susteren)
|
schoot [SGV (1914)] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17962 |
schop |
stamp:
sjtamp (L432p Susteren),
trap:
tráp (L432p Susteren)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L432p Susteren),
schop:
šop (L432p Susteren)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
sjöppe (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
stampen:
sjtàmpə (L432p Susteren)
|
schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24492 |
schors (alg.) |
schors:
ideosyncr.
sjors (L432p Susteren),
WBD/WLD
sjòrs (L432p Susteren)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schil:
WBD/WLD
sjél (L432p Susteren)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorsenere (L432p Susteren)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
29934 |
schort, voorschoot |
werkscholk:
werǝkšǫlt (L432p Susteren)
|
[N 30, 5a; monogr.]
II-9
|