18876 |
huilen |
beuken:
bèùke (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
grijnzen:
cf. WNT V, kol. 755-756 s.v. "grijzen (II)"op iemand grijzen, er een verachtelijk en een leelijk gezicht tegen trekken
greize (L331p Swalmen),
huilen:
hūūle (L331p Swalmen)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
19068 |
huilen, schreien |
janken:
jankə (L331p Swalmen)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoeəs (L331p Swalmen)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
hof:
hǭf (L331p Swalmen),
huisveld:
hūsvɛljtj (L331p Swalmen)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoeshaajə (L331p Swalmen)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
huisjesslak:
huuskessjlek (L331p Swalmen),
slak:
WLD
sjlèk (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
guule:
?
guulə (L331p Swalmen),
guuts:
guuts (L331p Swalmen),
guuts, guutsj (L331p Swalmen),
etym; cf. mnederl guijten "schimpen, spotten"(? vgl ook tweede deel van een samenstelling als tekseguut voor de klapekster; en bij tjiftjaf: tekkeguut; cf Suolahti 422
guuts (L331p Swalmen),
huismus:
(hoes)mös (L331p Swalmen),
mus:
mus (L331p Swalmen)
|
huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
hoesvleeg (L331p Swalmen),
vlieg:
vleeg (L331p Swalmen)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)]
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
knoei:
knooj (L331p Swalmen),
schrot:
sjröt (L331p Swalmen)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blēīk (L331p Swalmen),
bleͅi̯.k (L331p Swalmen),
groes:
grōs (L331p Swalmen)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|