e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

Gevonden: 6165
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenstuk van een jurk lijf: līēf (Swalmen) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
bovenstuk van een rijtuig dak: dààk (Swalmen) het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)] III-3-1
bovenverdieping bovenverdieping: bōͅvəvərdēpeŋ (Swalmen) bovenverdieping [SGV (1914)] III-2-1
box looprek: louprèk (Swalmen) toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)] III-2-2
braadpan braadketel: braodkaetel (Swalmen, ... ), kasserol: kasserol (Swalmen) Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
braadworst braadworst: braodwòrs (Swalmen), braad  braodwors (Swalmen), geeft gedroogd: dreugwórs  braodwórs (Swalmen), elletjesworst: #NAME?  èlkeswórs (Swalmen) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Swalmen, ... ), det wich is braaf (Swalmen), goed: gôot (Swalmen), lief: leef (Swalmen) braaf [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4
braakland braak: brǭk (Swalmen), braakland: brǭkla.njtj (Swalmen), brǭklanjtj (Swalmen), dries: drēs (Swalmen), schom: šom (Swalmen), vogelswei: vō.gǝlswęi̯ (Swalmen) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braak: brǭk (Swalmen), braken: brǭkǝ (Swalmen), vogelswei: vō.gǝlswęi̯ (Swalmen) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: broamel (Swalmen), bramelten: brōͅməltə (Swalmen), beukenoot = bukel  broaməlt (Swalmen) braam(bessen) [RND] || braambes [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-3