e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
proppenschieter klapbus: klabbes (Tegelen), knalbuks: knalbuks (Tegelen), knalbus: knalbös (Tegelen), knapbus: knaapbös (Tegelen), t Merg werd er uit gepeuterd; van hardhout werd een daarin passend stokje gemaakt, en met behulp hiervan werd dan n tot prop gekauwd papier weggeschoten.  knaapbös (Tegelen), knaptoet: knaptoe.t (Tegelen), knaptōēt (Tegelen), proppenbuks: proppebuks (Tegelen), proppenschieter: proppesjeeter (Tegelen, ... ), próppesjeeter (Tegelen), Sub knaapbös: Van n vliertak gemaakt speelgoed. t Merg werd er uit gepeuterd; van hardhout werd een daarin passend stokje gemaakt, en met behulp hiervan werd dan n tot prop gekauwd papier weggeschoten. Vero. Moderne naam: proppeschieter (proppesjeeter).  proppesjeeter (Tegelen) Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)] || Proppenschieter. [BN 03] || Proppeschieter. || Van n vliertak gemaakt speelgoed. III-3-2
provisiekast, etenskast keukenkast: kø&#x0304kəkas (Tegelen), provisiekast: provisikas (Tegelen) voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1
pruim pruim: proeme (pl) (Tegelen, ... ), reine claude (fr.): ringelao’te (Tegelen), groene, reine claude  ringelao’te (Tegelen) pruim, soort I-7
pruimen pruimen: prōēmə (Tegelen) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3
prutsen broddelen: brôddele (Tegelen), fisternllen (rh.): Cf. RhWb (II), kol. 500, s.v. "fister-nöllen""tadelnd, in geschäftigem Müssiggange sich mit allerhand unnützen Kleinigkeiten zu tun machen  fiesternölle (Tegelen), foddelen: fôddelig = voddig  fôd’dele (Tegelen), hampelen: ham’pele (Tegelen), toddelen: tôd’dele (Tegelen) knoeiwerk maken, prutsen || onhandig en stuntelig te werk gaan, prutsen || prutsen, knoeierig werken || prutsen, onhandig en onvakkundig werken || prutsen, onvakkundig werk maken III-1-4
prutser doderik: dou’derik (Tegelen), hampelmann (du.): ham’pelemán (Tegelen), knommelaar: knôm’melaer (Tegelen), knommelzak: knômmelzak (Tegelen), knungel: knun’gel (Tegelen), knungelaar: knun’gelaer (Tegelen) iemand die met zijn werk niet uit de voeten kan; prutser || lomp, onhandig persoon || prutser, iemand die niet vakkundig zijn werk doet, of iets doet dat niets om het lijf heeft; niet opschieten met zijn werk || sukkel, onhandig en niet al te snugger persoon III-1-4
prutswerk klommel: klôm’mel (Tegelen) prul, lor, prutswerk III-1-4
pruttelen lurken: lörkə (Tegelen) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
pudding podding: Syst. Veldeke Thans algemeen pudding  bodding (Tegelen), thans pödding  bod’ding (Tegelen), pudding: Syst. Veldeke  pudding (Tegelen), Syst. WBD  pudding (Tegelen), pèùdding (Tegelen), pödding (Tegelen) pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
puistjes brobbels: broebels (Tegelen, ... ), bultjes: bultjes (Tegelen, ... ), bôltjes (Tegelen), bö.ltjes (Tegelen), puistjes: puistjes (Tegelen), puuskes (Tegelen), vetwormpjes: vetwurmkes (Tegelen) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2