e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rasp rasp: rosp (Tegelen), raspel: raspel (Tegelen), raspəl (Tegelen), rijf: rīēf (Tegelen) rasp || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1
raspen rijven: rIēvə (Tegelen, ... ) raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)] III-2-1, III-2-3
raspen, grof vijlen raspelen: raspǝlǝ (Tegelen) Een stuk hout met een houtrasp of een grove houtvijl een eerste, ruwe bewerking geven. [N 53, 158a; monogr.] II-12
ratel van witte donderdag ratel: raatel (Tegelen) De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)] III-3-3
ratelbooromslag boorknar: bǭrknar (Tegelen), hoekboor: hōk˱bǭr (Tegelen), knar: knar (Tegelen) Booromslag die na een halve draai teruggedraaid kan worden zonder dat het boorijzer meedraait. In de boorhouder is daartoe een tandwieltje aangebracht, dat tijdens het boren een ratelend geluid maakt. De ratelbooromslag wordt gebruikt op plaatsen, waar het niet mogelijk is de zwengel volledig rond te draaien, bijvoorbeeld in hoeken. Zie ook afb. 82. [N 53, 161c; N 53, 173a] II-12
rauw groen: greun (Tegelen) rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3
ravotten busselen: Wordt gezegd van b.v. n groter kind, dat met n kleine peuter, kat of hondje heen en weer sjouwt, en allerlei dingen doet zonder dat er van n bepaald spel sprake is. (zie ook: pôngele).  bössele (Tegelen), pongelen: [Wordt gezegd van b.v. n groter kind, dat met n kleine peuter, kat of hondje heen en weer sjouwt, en allerlei dingen doet zonder dat er van n bepaald spel sprake is].  pôngele (Tegelen), rotsen: rutse (Tegelen), stoelbotsen: Vero.  sjtoelboetse (Tegelen) Ravotten. || Stoeien, maar dan in de meest rustige betekenis van het woord. || Stoeien, ravotten. || zie: bössele. [Stoeien, maar dan in de meest rustige betekenis van het woord]. III-3-2
recht vooruitstoten met de armen boksen: boeksen (Tegelen), stoten: sjtoëte (Tegelen), stoete (Tegelen) stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)] III-1-2
rechte, vormeloze benen bonenstaken: boënesjtake (Tegelen), staken: stake (Tegelen), stiepen: stiepe (Tegelen) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechten richten: rextǝ (Tegelen) Het oprichten van de uit de vormen plat neergelegde stenen, nadat ze enige tijd gedroogd hadden. In Q 121 werden de stenen in rijen van twee in banen geplaatst. Men zei dan de stenen twee aan twee (tswaj ā tswaj) stonden. Het rechten was in P 47 niet gebruikelijk. [N 98, 99; monogr.] II-8