19936 |
vitrage |
schei-gordijnen:
šeͅi̯-gərdīnə (L270p Tegelen)
|
vitrage die kruiselings over elkaar wordt ghangen
III-2-1
|
30189 |
vitsen |
witsen vlechten:
wetsǝ vlɛxtǝ (L270p Tegelen)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Syst. Veldeke
flaai (L270p Tegelen),
vlaaj (L270p Tegelen),
Syst. WBD
flaaj (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
dekselvlaai:
Syst. WBD
dèkselflaaj (L270p Tegelen),
dékseflaaj (L270p Tegelen),
toeslag:
Syst. Veldeke
toesjlaag (L270p Tegelen),
vlaai met deksel:
Syst. Veldeke
flaai mèt dèksel (L270p Tegelen)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
latjesvlaai:
Syst. WBD
létjesflaaj (L270p Tegelen),
leddersvlaai:
Syst. WBD
léddersflaaj (L270p Tegelen),
vlaai met ribbeltjes:
Syst. WBD
flaaj mit ribbelkes (L270p Tegelen)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
sjpies (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
Syst. Veldeke
sjpies (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
Syst. WBD
sjpiees (L270p Tegelen),
sjpīēs (L270p Tegelen)
|
rijstlaag op de Limburgse vla¯s || vruchtenlaag op de Limburgse vla¯s || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
flaaischöttel (L270p Tegelen),
flaaisjchóttel (L270p Tegelen),
flaaisjóttel (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen),
flaaisjôttel (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaams (L270p Tegelen)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
30136 |
vlaams verband |
vlaams verband:
vlāms ˲vǝrbant (L270p Tegelen),
vlāms ˲vǝrbaŋk(t) (L270p Tegelen)
|
Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
24266 |
vlaamse gaai |
blauwmark:
blaumark (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
blauwmarkduif:
volksetym. ~ duif
blaumarkdoef (L270p Tegelen),
parmark:
parmark (L270p Tegelen),
parmarkduif:
pallemark’doef (L270p Tegelen),
parmarkdoef (L270p Tegelen),
plĕmarkdūf (L270p Tegelen)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || vlaamse gaai
III-4-1
|