e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vitrage schei-gordijnen: šeͅi̯-gərdīnə (Tegelen) vitrage die kruiselings over elkaar wordt ghangen III-2-1
vitsen witsen vlechten: wetsǝ vlɛxtǝ (Tegelen) Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.] II-9
vlaai vlaai: Syst. Veldeke  flaai (Tegelen), vlaaj (Tegelen), Syst. WBD  flaaj (Tegelen, ... ) Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met deegdeksel dekselvlaai: Syst. WBD  dèkselflaaj (Tegelen), dékseflaaj (Tegelen), toeslag: Syst. Veldeke  toesjlaag (Tegelen), vlaai met deksel: Syst. Veldeke  flaai mèt dèksel (Tegelen) Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met reepjes deeg latjesvlaai: Syst. WBD  létjesflaaj (Tegelen), leddersvlaai: Syst. WBD  léddersflaaj (Tegelen), vlaai met ribbeltjes: Syst. WBD  flaaj mit ribbelkes (Tegelen) Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaaienvulling spijs: sjpies (Tegelen, ... ), Syst. Veldeke  sjpies (Tegelen, ... ), Syst. WBD  sjpiees (Tegelen), sjpīēs (Tegelen) rijstlaag op de Limburgse vla¯s || vruchtenlaag op de Limburgse vla¯s || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaaischotel vlaaischotel: flaaischöttel (Tegelen), flaaisjchóttel (Tegelen), flaaisjóttel (Tegelen, ... ), flaaisjôttel (Tegelen, ... ) schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)] III-2-1
vlaams vlaams: vlaams (Tegelen) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1
vlaams verband vlaams verband: vlāms ˲vǝrbant (Tegelen), vlāms ˲vǝrbaŋk(t) (Tegelen) Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.] II-9
vlaamse gaai blauwmark: blaumark (Tegelen, ... ), blauwmarkduif: volksetym. ~ duif  blaumarkdoef (Tegelen), parmark: parmark (Tegelen), parmarkduif: pallemark’doef (Tegelen), parmarkdoef (Tegelen), plĕmarkdūf (Tegelen) Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || vlaamse gaai III-4-1