e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterhoofd achterkop: achterkop (Tegelen) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterklauw bijklauw: bɛi̯klaw (Tegelen), zool: zǭl (Tegelen) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie enkel: eŋkǝl (Tegelen), hak: hak (Tegelen), hesen: hiǝsǝ (Tegelen), springgewerf: špreŋgewɛrǝf (Tegelen) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achternaafband achterband: axtǝrbaŋk (Tegelen  [(mv -bɛŋ)]  ), binnenring: benǝreŋk (Tegelen) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterneef achterneef: achternèf (Tegelen) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
achternicht achternicht: achternich (Tegelen) nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2
achterploeg achterploeg: axtǝr[ploeg] (Tegelen), staart: štɛrt (Tegelen) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterschijf achterstootschijf: axtǝrštūǝtšīf (Tegelen), stootschijf: štūǝtšī.f (Tegelen) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste achterste: echterste (Tegelen), achterwerk: achterwerk (Tegelen), gat: gaat (Tegelen), kont: kont (Tegelen), kònt (Tegelen), poeper: Schertsend.  poeper (Tegelen), vot: vŏt (Tegelen), Grof.  vot (Tegelen) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)] III-1-1
achterste keerstrook achter: axtǝr (Tegelen), onder: oŋǝr (Tegelen) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1