e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak hak: hak (Tessenderlo), hakker: háʔǝr (Tessenderlo), hiel: hil (Tessenderlo), krabber: krábǝr (Tessenderlo), pollevie: pǫlǝvi (Tessenderlo), pǫlǝvīǝ (Tessenderlo), talon: talǫn (Tessenderlo), versen: vɛsǝm (Tessenderlo) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen hak: Man.  hák (Tessenderlo), hiel: de hiel (Tessenderlo), pollevie: pollevie (Tessenderlo), poͅləvi (Tessenderlo), achterste deel van een schoen  pollevie (Tessenderlo), achterste gedeelte van een schoen dat de grond raakt  polevie (Tessenderlo), De hakken van de schoenen.  pollevie (Tessenderlo), de hiel van een meisjesschoen  pölləvi (Tessenderlo), den hiel van een schoen (vrouwen)  polləvie (Tessenderlo), Hak van vrouwenschoen.  polləvie (Tessenderlo), talon (fr.): Vrouw.  tāllon (Tessenderlo) De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)] III-1-3
hak van het blad van de zeis varsem: vęsǝm (Tessenderlo) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
hak, hiel vessem: vęsǝm (Tessenderlo) In het algemeen het achterste deel van de klomp. Zie ook afb. 257. [N 97, 34-35] II-12
hak- en wiedgereedschap hak: hak (Tessenderlo) In dit lemma zijn de verschillende werktuigen bijeengeplaatst, die gebruikt worden om de ruimte rondom de wissenstruiken onkruidvrij te houden. [N 40, 7] II-12
hakblok kapblok: kap˱blǫk (Tessenderlo, ... ) Een driehoekig balkenstelsel waarop de wagenmaker met de dissel of handbijl afgezaagde stuk boomstam de ruwe vorm van een naaf geeft. Zie ook afb. 178. Diverse respondenten gebruikten het onderste deel van een boomstronk als hakblok. [N G, 5] || Houten blok of boomstronk, meestal op drie poten rustend, waarop de klompenmaker met behulp van dissel en kapbijl het stuk de ruwe vorm van een klomp geeft. [N 97, 57; Bakeman 8] II-12
haken crocheteren (<fr.): ze kan crochteeren (Tessenderlo), haakjes: hakskǝs (Tessenderlo), haken: ho.ən (Tessenderlo), nageltjes: nǭgǝlkǝs (Tessenderlo) De haakjes of pinnetjes van de kam van de vleugel. Om de klossen gelijk vol te draaien moest men het garen steeds versteken op de haakjes of tandjes. [N 34, B15; N 34, B14] || Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Haken. [ZND m] II-7, III-1-3
haken en ogen haak en oog: hǭk ɛn uwǝx (Tessenderlo), haken en ogen: hǫʔaŋ ɛn uǝgǝn (Tessenderlo) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
hakken, wieden met de hak hakken: háʔǝn (Tessenderlo), krabben: krábǝ (Tessenderlo) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
haksel gekapt stro: gekapt [stro] (Tessenderlo), gescherfd (stro): gǝsxɛrǝft [stro] (Tessenderlo), haksel: haksǝl (Tessenderlo), kepsel: kapsel (Tessenderlo) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4