23545 |
kelkdoekje |
kelkdoekje:
kellekdoekske (K353p Tessenderlo)
|
Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23546 |
kelklepeltje |
lepeltje:
leepelke (K353p Tessenderlo)
|
Het kelklepeltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28769 |
keper |
keper:
kēpǝr (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.]
II-9
|
21283 |
kerel |
jong:
juŋ (K353p Tessenderlo),
kerel:
kēərəl (K353p Tessenderlo),
ke‧rəl (K353p Tessenderlo),
mens:
beul van ne mensch (K353p Tessenderlo),
vent:
vent (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND], [ZND m], [ZND m]
III-3-1
|
29111 |
keren |
averechts maken:
ēvǝrɛks mǭʔǝn (K353p Tessenderlo),
draaien:
drǭu̯ǝ (K353p Tessenderlo),
draaien op het hoofdbed:
drǭu̯ǝn u ̞p t hø̜t˱bęt (K353p Tessenderlo),
keren:
kiǝrǝn (K353p Tessenderlo),
omdraaien:
omdraaien (K353p Tessenderlo),
omkeren:
umki-jǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
I-1, II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
heͅwastəvrøgenəkeͅrək (K353p Tessenderlo),
keͅrək (K353p Tessenderlo),
ke‧rk (K353p Tessenderlo),
tə vrøx enəkeͅrək (K353p Tessenderlo)
|
De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || Kerk. [ZND 01 (1922)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
23368 |
kerkbank |
bank:
bāŋk (K353p Tessenderlo)
|
Één zon bank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23366 |
kerkbanken |
kerkbanken:
keͅrəkbāŋkə (K353p Tessenderlo)
|
De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23530 |
kerkboek |
misboekje:
misboekske (K353p Tessenderlo)
|
Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23347 |
kerkdeur |
kerkdeur:
keͅrəkdøͅjər (K353p Tessenderlo),
keͅrəkdøͅr (K353p Tessenderlo)
|
De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|