23457 |
opening in een galmgat |
almsgat:
aomsgaat (L374p Thorn),
almslok:
aomsloeëk (L374p Thorn)
|
Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18163 |
opereren |
opereren:
opereere (L374p Thorn),
snijden:
snieje (L374p Thorn)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20717 |
opgewarmde koffie |
schuddekul:
sjöddeköl (L374p Thorn)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgooje (L374p Thorn)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27164 |
ophaalmachine |
ophaalmachine:
ophǭǝlmǝšīn (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De machine waarmee de kooien in de schacht opgehaald en neergelaten worden. [N 95, 81; monogr.]
II-5
|
27244 |
ophaalmachinist |
ophaalmachinist:
ophoalmašinest (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
18218 |
ophanger |
strop:
strøp (L374p Thorn)
|
Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37]
II-7
|
19293 |
ophitsen |
opstoken:
opstuike (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
op-hren (< du.):
opheure (L374p Thorn),
ophouden:
op hoaje (L374p Thorn),
uitscheiden:
oetsjeije (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
het klaort weer op (L374p Thorn),
opklaore (L374p Thorn)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|