e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjacheren sjachelen: ps. omgespeld volgens Frings.  šaxələ (Tongeren), ps. omgespeld volgens IPA.  šaxələ (Tongeren) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1
sjalot sjalot: of sjarlot [Allium ascalonium]  sjëlòt (Tongeren), sjarlot: sjarlot (Tongeren), šərloͅtə (Tongeren) [DC 13 (1945)]sjalot || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sjees koetssjees: kui̯tsšēs (Tongeren), sjees: šēs (Tongeren) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13
sjerp eresjerp: ērəšeͅrp (Tongeren), sjerp: šeͅrəp (Tongeren) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
slaan houwen: gruun en blaa gehouwt (Tongeren), ho.uwə (Tongeren), zwad əm blā gəhaout (Tongeren), zwat en blaa gehouwt (Tongeren) bont en blauw geslagen [RND] || slaan [ZND B2 (1940sq)] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaan met de zicht kappen: kapǝ (Tongeren) De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.] I-4
slaap slaap: sluwop (Tongeren, ... ), slwoip (Tongeren) slaap [N 10b (1961)] III-1-1
slaapmuts koof (fr. coiffe) van oudere vrouwen: mùts (Tongeren), slaapmuts: sloapmuts (Tongeren), sluopmøts (Tongeren), sluoͅpmuits (Tongeren), Slaapmuts.  sluəpmyts (Tongeren) pet, muts, klak [RND] || slaapmuts || slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje bavetje: baveͅt (Tongeren), halsneusdoekje: ha.lsnø̄zdy.kskə (Tongeren), zuiverlap: zøivərlap (Tongeren, ... ), zuiverlapje: zøͅivərleͅpkə (Tongeren), zøͅy.vəRleͅpkə (Tongeren) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachtbijl bijl: bajl (Tongeren) Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.] II-1