e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brouwer brouwer: brø̜̄jǝr (Tongeren) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brouwerij brouwerij: brǫwǝrāj (Tongeren) De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.] II-2
brug brug: breug (Tongeren), brø.x (Tongeren), brø̜.k (Tongeren), brøͅx (Tongeren), brugje: brø̜kskǝ (Tongeren) brug [RND] || Brug over de beek om de sluizen te kunnen bedienen of te herstellen. Zie ook afb. 70. [Vds 58; Jan 56; Coe 36; Grof 68] || een houten brug [ZND 22 (1936)] II-3, III-3-1
bruid bruid: de braut (Tongeren), 1a-m; 22, 29a;  braud (Tongeren), meidje: t metske (Tongeren) bruid [ZND 01 (1922)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidegom bruidegom: braudëgóm (Tongeren), de brauidegòm (Tongeren), getrouwde: 1a-m; 22, 29a; dus benamingen zijn: "braud"en "getrouwde  getrouwde (Tongeren), jong: de jong (Tongeren) bruidegom [ZND 01 (1922)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: bredges (Tongeren), brëdsjë (Tongeren), maagdje: ə mə:gdəkə (Tongeren) Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)] || Een maagdeken ( in de processie). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] III-3-3
bruidsjapon trouwkleed: et tròuwklèid (Tongeren), het trouwkleid (Tongeren) de bruidsjapon, het bruidskleed [N 96D (1989)] III-2-2
bruidsjonker bruidsjonker: (joenges)  de bruidsjonker (Tongeren), jongetje: t júngske (Tongeren) de bruidsjonker [brönker] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidsmeisje bruidje: ət brədsjə (Tongeren) het bruidsmeisje [brönkesje] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidspaar trouwers: de tròuwers (Tongeren) het bruidspaar [N 96D (1989)] III-2-2