20789 |
schransen |
baffen:
baffë (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
schransen || veel eten
III-2-3
|
21368 |
schreeuwen |
keken:
kē̜.kǝ (Q162p Tongeren),
kękǝ (Q162p Tongeren),
nie kĕke (Q162p Tongeren),
kweken:
kwēkǝ (Q162p Tongeren),
kwieken:
kwīkǝ (Q162p Tongeren)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
I-12, III-3-1
|
25046 |
schreeuwen (van kleuren) |
briesen:
brīēsë (Q162p Tongeren)
|
schreeuwen (van kleuren)
III-4-4
|
26643 |
schrijfgerei |
houtskool:
hǫtskō.l (Q162p Tongeren)
|
De verschillende materialen en voorwerpen waarmee de aangeleverde zakken graan in de molen van een kenmerk worden voorzien. In Q 95 schrijft men de initialen van de klant of het huisnummer op de zakken. Dit kenteken noemt de molenaar een label (lā.bǝl). In P 120 bevestigt men een etiket (ętǝkɛt) aan de zakken.' [Coe 177; Grof 275]
II-3
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
bureau:
zowel meubel als kantoor
büró (Q162p Tongeren)
|
bureau
III-2-1
|
21768 |
schrijven |
schrijven:
sjrajvë (Q162p Tongeren)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
šau̯ (Q162p Tongeren)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjroebbë (Q162p Tongeren)
|
schrobben
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
bezem:
beͅsəm (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
schrobborstel:
sjroebbössël (Q162p Tongeren),
šrubboͅsəl (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
šrup˂boͅ.səl (Q162p Tongeren),
šrup˂boͅsəl (Q162p Tongeren)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schrobborstel
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
passe-partout:
paspǝrtu (Q162p Tongeren),
steekzeeg:
stē̜k˲zē̜x (Q162p Tongeren),
stootzeeg:
stōt˲zē̜x (Q162p Tongeren)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|