25658 |
brouwer |
brouwer:
brø̜̄jǝr (Q162p Tongeren)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
25659 |
brouwerij |
brouwerij:
brǫwǝrāj (Q162p Tongeren)
|
De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
breug (Q162p Tongeren),
brø.x (Q162p Tongeren),
brø̜.k (Q162p Tongeren),
brøͅx (Q162p Tongeren),
brugje:
brø̜kskǝ (Q162p Tongeren)
|
brug [RND] || Brug over de beek om de sluizen te kunnen bedienen of te herstellen. Zie ook afb. 70. [Vds 58; Jan 56; Coe 36; Grof 68] || een houten brug [ZND 22 (1936)]
II-3, III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
de braut (Q162p Tongeren),
1a-m; 22, 29a;
braud (Q162p Tongeren),
meidje:
t metske (Q162p Tongeren)
|
bruid [ZND 01 (1922)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
braudëgóm (Q162p Tongeren),
de brauidegòm (Q162p Tongeren),
getrouwde:
1a-m; 22, 29a; dus benamingen zijn: "braud"en "getrouwde
getrouwde (Q162p Tongeren),
jong:
de jong (Q162p Tongeren)
|
bruidegom [ZND 01 (1922)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bredges (Q162p Tongeren),
brëdsjë (Q162p Tongeren),
maagdje:
ə mə:gdəkə (Q162p Tongeren)
|
Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)] || Een maagdeken ( in de processie). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
20389 |
bruidsjapon |
trouwkleed:
et tròuwklèid (Q162p Tongeren),
het trouwkleid (Q162p Tongeren)
|
de bruidsjapon, het bruidskleed [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20370 |
bruidsjonker |
bruidsjonker:
(joenges)
de bruidsjonker (Q162p Tongeren),
jongetje:
t júngske (Q162p Tongeren)
|
de bruidsjonker [brönker] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20371 |
bruidsmeisje |
bruidje:
ət brədsjə (Q162p Tongeren)
|
het bruidsmeisje [brönkesje] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20385 |
bruidspaar |
trouwers:
de tròuwers (Q162p Tongeren)
|
het bruidspaar [N 96D (1989)]
III-2-2
|