18151 |
knikkebenen |
kwakken:
kwakke (L318b Tungelroy)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
klits:
klits (L318b Tungelroy),
knikker:
knikker (L318b Tungelroy),
knekker: Nederland (- Budel en Weert), Lommel, Lommel-Kolonie, Neerpelt.
knekər (L318b Tungelroy),
Soms ook wel het Royer woord "huûve"mv., of dat uit Weert "maâle"gebruikt.
knikker (L318b Tungelroy),
marbel:
márrebel (L318b Tungelroy),
pottenbal:
Eig. Royers.
pottebâl (L318b Tungelroy)
|
Alg. stuiter. || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Kloot, bal, knikker. || Knikker. || Stuiter (van marmer of porcelein).
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
knikkeren:
knikkere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kulsen:
kø͂ͅlsə (L318b Tungelroy)
|
Knikkeren. || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
knikkertenkuiltje:
knikkertekuulke (L318b Tungelroy),
kuiltje:
kulke (L318b Tungelroy),
putje:
pøͅtjə (L318b Tungelroy)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
blutsen:
Ook kneuzen, indeuken.
blötse (L318b Tungelroy)
|
Stuiteren van kaatsebal.
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje knippen:
ein uigske knippe (L318b Tungelroy),
een oogje schieten:
ein uigske sjeete (L318b Tungelroy),
knipogen:
knipauge (L318b Tungelroy),
knipouge (L318b Tungelroy)
|
knipogen || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34192 |
knobbels in de uier |
heiligheid:
heiligheid (L318b Tungelroy),
knobbels:
knōbǝls (L318b Tungelroy)
|
Knobbels die in de uier kunnen ontstaan bij uierontsteking. [N 52, 5c; A 48A, 10c]
I-11
|
24187 |
knobbelzwaan |
knobbelzwaan:
knobbelzwaan (L318b Tungelroy)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20857 |
knoeien |
brassen:
brasse (L318b Tungelroy)
|
morsen
III-2-3
|
19076 |
knoest |
aas:
WLD
(h)oas(t) (L318b Tungelroy),
knar:
knar (L318b Tungelroy),
knoest:
WLD
knoes (L318b Tungelroy),
knoes(t) (L318b Tungelroy),
stop:
stop (L318b Tungelroy)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest).Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || knoest in hout || kwast in hout
III-4-3
|