e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedsprei bedsprei: beͅtspreͅi̯ (Tungelroy, ... ) beddesprei || bedsprei III-2-1
beeldhouwer beeldhouwer: bieldhouwer (Tungelroy) Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)] III-3-2
beeldzijde van een geldstuk kop: kop (Tungelroy), kruis: kruus (Tungelroy) De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
beemd band/bend: bēnjtj (Tungelroy), beemd: bēmjtj (Tungelroy) Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8
been been: beîn (Tungelroy) been III-1-1
been, beenderen been: bein (Tungelroy), bot: bòt (Tungelroy), knook: kneuk (Tungelroy, ... ), knook (Tungelroy), schenk: ne sjink (Tungelroy), sjeenk (Tungelroy), sjink (Tungelroy), sjinke (Tungelroy) been, bot || beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)] III-1-1
beervoetigheid (het heeft/staat) bereklauw: bē̜rǝklau̯ (Tungelroy) Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9
beestachtig persoon; beestachtig vlegel: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  vlegel (Tungelroy) met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)] III-1-4
beet, hap beet: beet (Tungelroy, ... ), hap: hap (Tungelroy), muilvol: moēlvol (Tungelroy) hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)] III-2-3
beetje, een weinig beetje: Vb. maak t ei bitje! (ben je nu helemaal!).  ei bitje (Tungelroy), kwak: (kwekske-kwakke). "praat  kwak (Tungelroy), reifeltje: reifelke (Tungelroy), snup: (snupke-snuppe).  snup (Tungelroy), snupje: (snupkes).  snupke (Tungelroy), snupper: (snupperke-snuppers).  snupper (Tungelroy), spier: (speerke-speere).  speer (Tungelroy), spiertje: (speerkes). Vb. hè haaj gei speerke blood mieë in zie liêf! (hij had geen aasje bloed meer in zn lijf!).  speerke (Tungelroy), vits: (vètske-vètse). Vb. doa kloptj gein vèts van! (daar klopt niets (geen draad) van!).  vèts (Tungelroy), vitsje: (vètskes). Vb. ich pak mich nog mer ei klein vètske taart, want ei groeët lös(t) ich neet mieë (ik neem nog maar een klein stukje taart, want een groot stuk lust ik niet meer).  vètske (Tungelroy), weinig, een -: (weiniger-weinigst). Vb. - ich hèb dr völ weiniger van ghadj as dich! (ik heb er veel minder van gekregen dan jij!). - weiniger waard (minder waard).  weinig (Tungelroy) beetje, een weinig || geringe hoeveelheid III-4-4