19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtspreͅi̯ (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
beddesprei || bedsprei
III-2-1
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
bieldhouwer (L318b Tungelroy)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (L318b Tungelroy),
kruis:
kruus (L318b Tungelroy)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bēnjtj (L318b Tungelroy),
beemd:
bēmjtj (L318b Tungelroy)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
beîn (L318b Tungelroy)
|
been
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bein (L318b Tungelroy),
bot:
bòt (L318b Tungelroy),
knook:
kneuk (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
knook (L318b Tungelroy),
schenk:
ne sjink (L318b Tungelroy),
sjeenk (L318b Tungelroy),
sjink (L318b Tungelroy),
sjinke (L318b Tungelroy)
|
been, bot || beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (L318b Tungelroy)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
vlegel:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
vlegel (L318b Tungelroy)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
beet:
beet (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
hap:
hap (L318b Tungelroy),
muilvol:
moēlvol (L318b Tungelroy)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
beetje:
Vb. maak t ei bitje! (ben je nu helemaal!).
ei bitje (L318b Tungelroy),
kwak:
(kwekske-kwakke). "praat
kwak (L318b Tungelroy),
reifeltje:
reifelke (L318b Tungelroy),
snup:
(snupke-snuppe).
snup (L318b Tungelroy),
snupje:
(snupkes).
snupke (L318b Tungelroy),
snupper:
(snupperke-snuppers).
snupper (L318b Tungelroy),
spier:
(speerke-speere).
speer (L318b Tungelroy),
spiertje:
(speerkes). Vb. hè haaj gei speerke blood mieë in zie liêf! (hij had geen aasje bloed meer in zn lijf!).
speerke (L318b Tungelroy),
vits:
(vètske-vètse). Vb. doa kloptj gein vèts van! (daar klopt niets (geen draad) van!).
vèts (L318b Tungelroy),
vitsje:
(vètskes). Vb. ich pak mich nog mer ei klein vètske taart, want ei groeët lös(t) ich neet mieë (ik neem nog maar een klein stukje taart, want een groot stuk lust ik niet meer).
vètske (L318b Tungelroy),
weinig, een -:
(weiniger-weinigst). Vb. - ich hèb dr völ weiniger van ghadj as dich! (ik heb er veel minder van gekregen dan jij!). - weiniger waard (minder waard).
weinig (L318b Tungelroy)
|
beetje, een weinig || geringe hoeveelheid
III-4-4
|