e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterhoofd achterhoofd: achterhuid (Tungelroy), achterkop: achterkòp (Tungelroy) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterklauw achterklauw: (mv)  axtǝrklau̯wǝ (Tungelroy), achterschoen: axtǝršōn (Tungelroy) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie hakken: hakǝ (Tungelroy) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterpand achterkant: axtǝrkantj (Tungelroy), achterpand: axtǝrpantj (Tungelroy) De langwerpige achterkant van het dak. [N F, 47b] II-9
achterploeg achterstel: axtǝrstęl (Tungelroy) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterschijf schijf: šȳf (Tungelroy), stootplaat: stūtplāt (Tungelroy) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste achtelste: echelste (Tungelroy), gat: gaat (Tungelroy), kont: koontj (Tungelroy), vot: vot (Tungelroy) [N 10c (1995)] III-1-1
achterste keerstrook achterste voordel: ɛxǝlstǝ [voordel] (Tungelroy), bovenste voordel: bø̄vǝlstǝ [voordel] (Tungelroy) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruit achteruit: achteroet (Tungelroy), hup-terug: hø̜p trø̜k (Tungelroy), plaats: plaats (Tungelroy) Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10, III-2-1
achteruitgaan achteruitgaan: achteroetgaon (Tungelroy), teruglopen: trökloupe (Tungelroy) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2