25144 |
hagelen |
hagelen:
hagelen (Q014p Urmond)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelkoren:
hagelkər (Q014p Urmond),
hagelkorentje:
e hagelkèùrke (Q014p Urmond),
hagelsteen:
haagelstein (Q014p Urmond)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (Q014p Urmond)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
hakje:
hɛkskǝ (Q014p Urmond),
krebber:
krɛbǝr (Q014p Urmond),
krotenhak:
kroǝtǝhak (Q014p Urmond)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond,
Q014p Urmond,
Q014p Urmond),
hiel:
hiel (Q014p Urmond)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
krammen en ogen:
krɛm ɛn awgǝn (Q014p Urmond)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
scharren:
šarǝ (Q014p Urmond)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q014p Urmond)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hoale (Q014p Urmond)
|
halen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
hau̯və brōr (Q014p Urmond)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|