34448 |
jonge geit |
geitje:
geitje (Q014p Urmond),
gęi̯tjǝ (Q014p Urmond)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pøl (Q014p Urmond),
pø̜l (Q014p Urmond)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20314 |
jonge vrouw |
jonge vrouw:
jóng vrouw (Q014p Urmond)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
joŋ (Q014p Urmond),
jùng (Q014p Urmond)
|
jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
liefste:
leefste (Q014p Urmond),
lēstə (Q014p Urmond)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
ānstōͅndə (Q014p Urmond),
verloofde:
vərloofdə (Q014p Urmond)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18702 |
jongensblouse |
bloes:
bloes (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24177 |
jongste vogeltje uit het nest |
kakjong:
ənə kak jóngə (Q014p Urmond)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21335 |
jood |
jood:
jud (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
WBD/WLD
Judaspenning (Q014p Urmond)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|