18346 |
lap op een schoen |
lap:
lap (Q014p Urmond)
|
lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18933 |
last, moeilijkheid |
opgaaf:
opgaaf (Q014p Urmond)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18980 |
laster |
laster:
lastər (Q014p Urmond)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18999 |
lasteren |
bekopen:
bəkoupən (Q014p Urmond)
|
iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
erg moeilijk:
erg meujələk (Q014p Urmond),
lastig:
erg lèstig (Q014p Urmond),
lestig (Q014p Urmond),
zwaar:
zwaor (Q014p Urmond)
|
lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
wars:
(éé lang).
wéés (Q014p Urmond)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
klieren:
klierən (Q014p Urmond),
pesten:
pestən (Q014p Urmond)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hinjərən (Q014p Urmond),
storen:
steurən (Q014p Urmond)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17814 |
laten |
laten:
loate (Q014p Urmond)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
25036 |
lawaai maken |
leven maken:
léévə makən (Q014p Urmond)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|