22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (Q014p Urmond)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bē̜njtj (Q014p Urmond),
bɛ.njtj (Q014p Urmond),
bɛnjtj (Q014p Urmond)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bēīn (Q014p Urmond)
|
been [SGV (1914)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bein (Q014p Urmond),
knook:
`ne knaok (Q014p Urmond),
knoak (Q014p Urmond),
knèùk (Q014p Urmond)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (Q014p Urmond)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
smeerlap:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
smaerlap (Q014p Urmond)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
bof:
bóf (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
bofje:
klein hapje
bufkə (Q014p Urmond)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
maatje:
goede modjen (Q014p Urmond)
|
kleine hoeveelheid van iets [DC 31 (1959)]
III-4-4
|
18536 |
bef |
bef:
bef (Q014p Urmond)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
begêrlik (Q014p Urmond),
verleidelijk:
vərleijelik (Q014p Urmond)
|
begeerlijk [SGV (1914)] || de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|