32602 |
met compost bestrooien |
compost naar de wei varen:
[compost] nō˱ dǝ węi̯ vārǝ (Q014p Urmond),
drekken:
drɛkǝ (Q014p Urmond)
|
Weiland bemesten met compost. Omdat er gras- en onkruidzaden in kunnen zitten, wordt mengmest gewoonlijk niet op akkerland aangewend. [N 11, 22 + 25 add.; N 11A, 38; monogr.]
I-1
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
botsen:
botsǝ (Q014p Urmond),
stoten:
stōǝtǝ (Q014p Urmond)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terug-op varen:
trø̜k˱op vārǝ (Q014p Urmond)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (Q014p Urmond)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ɛŋ stǭn (Q014p Urmond)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) wijd staan:
wīt stǭn (Q014p Urmond),
uiteen staan:
utręi̯n stǭn (Q014p Urmond)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
poten:
[poten] (Q014p Urmond)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
klatsen:
klatsjə (Q014p Urmond)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝn (Q014p Urmond),
scharren:
šarǝn (Q014p Urmond)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
32751 |
met een voor spitten |
graven:
[graven] (Q014p Urmond)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|