19293 |
ophitsen |
opstoken:
opsteukən (Q014p Urmond)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetscheien (Q014p Urmond),
oetsjeijən (Q014p Urmond)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklaore (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
⁄t kliert op (Q014p Urmond),
optrekken:
optrèkken (Q014p Urmond)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
uitkijken:
oetkiekən (Q014p Urmond)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
wakker:
wakkər (Q014p Urmond)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
xɛltj upma:kən (Q014p Urmond)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝn (Q014p Urmond),
vlechten:
vlø̜xtǝn (Q014p Urmond)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
hopper:
hǫpǝr (Q014p Urmond),
huist:
hūst (Q014p Urmond)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
nerf:
nerf (Q014p Urmond),
vel:
`t velle (Q014p Urmond)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18959 |
oprecht |
eerlijk:
iaerlək (Q014p Urmond)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|