33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
erteriezer (Q014p Urmond),
rijs:
ries (Q014p Urmond),
riezer (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstebrij:
Syst. WBD
riestebrie (Q014p Urmond),
rijstepap:
riestepap (Q014p Urmond)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riestevlaaj (Q014p Urmond),
rijstvlaai:
Syst. WBD
riesvlaai (Q014p Urmond)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
geveer:
gǝvēr (Q014p Urmond)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
22528 |
rikken (kaartspel) |
rikken:
rikken (Q014p Urmond)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen:
rengen (Q014p Urmond)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
24234 |
ringmus |
kaats:
kaatsj (Q014p Urmond),
mus:
mösj (Q014p Urmond),
møͅš (Q014p Urmond),
veldmus:
veljdmösj (Q014p Urmond),
vèltmös (gew.uitspr.) (Q014p Urmond)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)] || ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
renkstèken (Q014p Urmond)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
24449 |
ringrups |
rups:
WLD
ropsj (Q014p Urmond)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvingər (Q014p Urmond)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|