e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
savooiekool savooi: schavou (Vaals), savooiekool: schavoue koel (Vaals, ... ) [N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
schaal van een ei schaal: žāl (Vaals) Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.] I-12
schaap schaap: šof (Vaals), šoǝf (Vaals), š˙ǫ ̝ǝf (Vaals) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapherder herd: hiǝt (Vaals), scheper: žīǝpǝr (Vaals) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.] I-6
schaars knap: knap (Vaals), raar: raar (Vaals) schaars [DC 16 (1948)] III-4-4
schaats schlittschoen (<du.): žlitžong (Vaals, ... ) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaatsen schaatsen: sjaatse (Vaals), schlittschoen (<du.) lopen: šlitšŏŋ lōfə (Vaals) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
schaatsijzer ijzer: iezərə (Vaals) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)] III-3-2
schabbernak doek: doek (Vaals) wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)] III-1-3
schaduw, lommer schatten (du.): der žatte (Vaals), dər žattə (Vaals), sjàttə (Vaals), (als Duitse Schatten, maar dan zonder n).  žattə (Vaals, ... ) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4