e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handvatten van de trekzaag handhaven: hantǝvǝ (Valkenburg) De twee in het verlengde van het zaagblad van de trekzaag bevestigde handvatten. [N 18, 128a; N 50, 17b] II-12
handveger, stoffer borstel: beursjtel (Valkenburg), handborstel: handbeurstel (Valkenburg), handbörstel (Valkenburg, ... ), (geen naam voor \'t stel).  handbeursjtel (Valkenburg), handveger: handvēger (Valkenburg), haren borstel: haorebeursjtel (Valkenburg), kwispel: kwast of borstel  kwispel (Valkenburg), veger: vēger (Valkenburg, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || handveger [ZND 02 (1923)] || het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met stugge haren [DC 15 (1947)] || het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met zachte haren [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] III-2-1
handvol -bij het zaaien handvol: hamfǝl (Valkenburg) Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.] I-4
handvol hooi, pluk hooi struif: štruf (Valkenburg), wis: wøš (Valkenburg) De kleine hoeveelheid hooi die men met de handen kan oppakken. Soms wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de pluk hooi die men in de hand pakt en de hoeveelheid die men in de armen kan nemen, bij voorbeeld in L 295: een "tuske" is zoveel als men in de handen kan nemen, en een "ervel" is zoveel als men in de armen kan nemen; in Q 200, 247 en 247a is dit respectievelijk een "floes" en een "wis". Soms geven diminutiva aanleiding tot klankschilderende woorden; ze staan achter in het lemma bijeen. [N 14, 116; N 14, 131 add.; monogr.] I-3
handzaag, sint-jozefzaag fok(s)zwans: fuksšwans (Valkenburg) Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.] II-12
handzeef schoefel: šufǝl (Valkenburg), trieur: trǝi̯ø̄r (Valkenburg), zeef: zēf (Valkenburg) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4
hanetred hanekramp: hānǝkramp (Valkenburg), hanetred: hanǝtret (Valkenburg), krampetrekker: krampǝtrękǝr (Valkenburg) Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c] I-9
hangen hangen: hange (Valkenburg), hangə (Valkenburg) hangen [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)] III-1-2
hangende muur uit het lood: ūt˱ ǝt loat (Valkenburg) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangende steiger hangstelling: haŋ[stelling] (Valkenburg) Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a] II-9