32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
ręk (Q091p Veldwezelt)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
22669 |
beiaard |
klokkenspel:
klokkespjèl (Q091p Veldwezelt)
|
het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
31305 |
beitel |
beitel:
bētǝl (Q091p Veldwezelt)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
21514 |
bekeuren |
pakken:
pakke (Q091p Veldwezelt)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22677 |
bekkens |
deksels:
dèksels (Q091p Veldwezelt)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (Q091p Veldwezelt)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
17672 |
benen (spotnamen) |
poten:
ferrem poete (Q091p Veldwezelt),
poete (Q091p Veldwezelt),
stelten:
ste.lte (Q091p Veldwezelt),
stélte (Q091p Veldwezelt),
stempels:
ste.mpels (Q091p Veldwezelt),
stokken:
stekke (Q091p Veldwezelt)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor de benen [N 109 (2001)] || Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
bèrrəch (Q091p Veldwezelt)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
18060 |
beroerte |
beroerte:
n beroerte kriege (Q091p Veldwezelt),
beslag:
beslaog kriege (Q091p Veldwezelt)
|
een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
bęrǝx (Q091p Veldwezelt),
berrie:
bęri (Q091p Veldwezelt),
bomen (mv.) van de kar:
bɛi̯m van dǝ kār (Q091p Veldwezelt),
karber(r)e:
kārbi̯ęrǝ (Q091p Veldwezelt),
karboom:
(mv)
kārbøi̯m (Q091p Veldwezelt)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|