23966 |
afgunstig |
afgunstig:
aofgunstig (L271p Venlo)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ponnie (L271p Venlo),
pònnie (L271p Venlo),
pónnie (L271p Venlo),
pônnie (L271p Venlo),
ponykop:
ponniekop (L271p Venlo)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25397 |
afhuiden |
uitslachten:
ūtslaxtǝ (L271p Venlo)
|
Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.]
II-1
|
24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
aafbrokkele (L271p Venlo),
ááfbròkkele (L271p Venlo),
afkalven:
aafkalve (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
aafkalven (L271p Venlo),
ààfkálləvə (L271p Venlo),
ááfkàlvə (L271p Venlo),
wegspoelen:
wegspèùle (L271p Venlo)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21429 |
afkijken |
afkijken:
aafkieke (L271p Venlo),
loeren:
loeren (L271p Venlo),
spinzen:
Van Dale: spinzen, (Barg. en volkst.) kijken, zoeken, speuren; uitzien naar, verlangen naar, zitten springen op, ergens op spinzen.
spienzen (L271p Venlo)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20528 |
afkoken |
blancheren:
blànsjeere (L271p Venlo),
gaar:
vlòt gaar kaokə (L271p Venlo),
zuinig:
zuinig (L271p Venlo)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28514 |
afkomen, wegvliegen |
afvliegen:
āfvlēgǝ (L271p Venlo)
|
Het wegvliegen van een zwerm. Op een zonnige dag, meestal tussen 11 en 14 uur, gaan duizenden en duizenden werkbijen, vergezeld van honderden darren en met de oude moer in hun midden, zwermen. [N 63, 31b]
II-6
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkoms (L271p Venlo),
aafkōms (L271p Venlo),
aafkóms (L271p Venlo),
ààfkóms (L271p Venlo),
komaf:
kóm ààf (L271p Venlo),
kómaaf (L271p Venlo),
kômaaf (L271p Venlo)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] || komaf (afkomst)
III-2-2
|
30239 |
afkorten |
afkorten:
āfkǫrtǝ (L271p Venlo)
|
Hout, en meer in het bijzonder een boomstam, haaks op de houtvezel in twee stukken zagen. De afgezaagde stukken boomstam hebben bij de kuiper de lengte van een duig, bij de klompenmaker de lengte van een klomp. Zie ook het lemma ɛstuk boomstamɛ en de lemmata ɛbollenɛ bij de vaktaal van de kuiper en ɛbolɛ bij de vaktaal van de klompenmaker. In Venray (L 210) en omgeving werd de houtzager die de boomstam voor onder meer klompenmakers verder in stukken zaagde, houtsnijder (hǭltsnējǝr) genoemd (Venrays woordenboek, pag. 206).' [N E, 6a; N 50, 16a; N 53, 21b; N 53, 22; N 75, 115b; N 97, 44; monogr.]
II-12
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aaflaot (L271p Venlo),
aflaot (L271p Venlo)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|