id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25363 | afschampen | blijven steken: blī.vǝ stē̜.kǝ (Venlo), terugketsen: tryxkɛtsǝ (Venlo) | Door afketsen van de kogel of door verkeerd schieten van de slachter kan het gebeuren dat de kogel niet helemaal in de kop doordringt. Zo kan de kogel terugketsen als het varken te dik is. En als de patroonhuls, de kardoes, te nat is of de patroon te slap, kan het schot ook mislukken. [N 28, 8; monogr.] II-1 |
33866 | afscheiding als teken van hengstigheid | slijm: (mv) slimǝ (Venlo) | [N 8, 45, 46 en 48] I-9 |
32755 | afschepschop | vlakschup: vlaksxø̜p (Venlo) | Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.] I-1 |
25089 | afscheuren, afritsen | afritsen: aafritsə (Venlo), ritsen: ritse (Venlo) | afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
31970 | afschrijflat | meetlat: mē̜tlat (Venlo), rei: rīj (Venlo) | Een zuiver vlak en recht geschaafde lat, soms voorzien van een maatindeling, waarlangs men een rechte lijn kan trekken en waarmee men kan controleren of iets recht is. Zie voor het door invullers uit Geulle (Q 18) en Mechelen (Q 204a) opgegeven woordtype ril ook DL, pag. 571 s.v. ɛr√ªleɛ en RhWb (VII), kol. 428 s.v. ɛRilleɛ.' [N 53, 185a; N 53, 185c; monogr.] II-12 |
31341 | afschrijflat, rij | rij: rī (Venlo) | IJzeren of stalen lat waarlangs men rechte lijnen aftekent op het plaatmateriaal. De stalen rij wordt ook gebruikt voor het controleren van de vlakheid van materialen. Zie ook afb. 73. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3] II-11 |
31969 | afschrijfpunt | spitspunt: spetspønt (Venlo) | Stalen stift met punt, soms met houten handvat, die wordt gebruikt om op het hout bewerkingslijnen af te schrijven. Zie ook afb. 98. [N 53, 183a] II-12 |
31864 | afschuinen | afschuinen: āfsxȳnǝ (Venlo) | De kant van een stuk hout, bijvoorbeeld een plank, schuin afschaven. [N 53, 125a; monogr.] II-12 |
31865 | afschuining | schuinte: sxȳntǝ (Venlo) | De schuinte die ontstaat door de kant van een stuk hout te schaven. Zie ook afb. 52. Vgl. voor het woordtype vaas, dat werd opgegeven door de respondent uit Mechelen (Q 204a), ook wnt XVIII, kol. 632, s.v. vasche, ø̄reep, strookø̄. Wanneer twee stukken hout die elk aan de lange, smalle zijde van een afschuining zijn voorzien, tegen elkaar worden bevestigd, ontstaat een V-vormige uitsparing, die visbek wordt genoemd. [N 53, 125b; monogr.] II-12 |
33485 | afslaan, van noten | afgooien: WLD aafgoëje (Venlo), afslagen: WLD aafslage (Venlo), houwen: neut houwe (Venlo), slaan: WLD slaon (Venlo) | Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] I-7 |