21216 |
identiteitskaart |
identiteitsbewijs:
indensiteitsbewiês (L271p Venlo),
identiteitskaart:
indèntĭĕtijdskáárt (L271p Venlo)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
gaarne mogen:
gaer meuge (L271p Venlo),
géér meugə (L271p Venlo),
goed kunnen hebben:
dae kan ik good hubbe (L271p Venlo),
goed kunnen lijden:
(dae kan ik) good lieje (L271p Venlo),
goed lijden:
goot līējə (L271p Venlo),
lijden:
lieje (L271p Venlo)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hindere (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
hindərə (L271p Venlo),
in de weg staan:
in de waeg staon (L271p Venlo),
koeioneren:
koeienere (L271p Venlo),
pesten:
peste (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
plagen:
plaoge (L271p Venlo),
storen:
stoorə (L271p Venlo),
verhinderen:
verhindere (L271p Venlo),
vərhindərə (L271p Venlo)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
de wach aan zegge (L271p Venlo),
de wach aanzegge (L271p Venlo),
də wách áánzéggə (L271p Venlo)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwiête (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vərwīētə (L271p Venlo)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
jennen:
jennə (L271p Venlo),
opjuinen:
ópjūīnə (L271p Venlo),
pesten:
peste (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
plagen:
plaoge (L271p Venlo)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
de mantel uitvegen:
de mantel oetgevaeg (L271p Venlo),
de norm zegenen:
de norm zaegene (L271p Venlo),
kijven:
kīēvə (L271p Venlo),
op eemus kiêve (L271p Venlo)
|
een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestuiten:
bestuute (L271p Venlo),
bəstūūtə (L271p Venlo),
paardskeutelen:
paerdskeutele (L271p Venlo),
stuiten:
stûte (L271p Venlo)
|
iemand prijzen || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
niet toegeven:
neet toegaeve (L271p Venlo),
pal houden:
paol halde (L271p Venlo),
stand houden:
stánd háldə (L271p Venlo)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
betijen:
bətīējə (L271p Venlo),
gewhren (du.):
gewaere (L271p Venlo),
gewéérə (L271p Venlo),
laten begaan:
begoan (L271p Venlo),
laote begaon (L271p Venlo),
laotə begaon (L271p Venlo),
laten betijen:
laote betieje (L271p Venlo)
|
betijen [SGV (1914)] || toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|