21273 |
meester |
meester:
meister (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
flikken:
flekə (L271p Venlo),
steken:
staeke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
3. Spel met platte knopen of munten waarbij men probeert deze dicht bij of op een schreef te werpen. || Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22929 |
meetje steken add. |
krut:
krut (L271p Venlo)
|
3. Klein, metalen knoopje dat bij t "staek"spel werd gebruikt.
III-3-2
|
28868 |
meetlint |
centimeter:
centimeter (L271p Venlo),
meetlint:
mē̜tlent (L271p Venlo)
|
Een in centimeters verdeeld lint om te meten. [N 53, 186a] || Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-12, II-7
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mieëuw (L271p Venlo),
miëuw (L271p Venlo)
|
meeuw
III-4-1
|
21882 |
meevaller |
mazzeltje:
mazzeltje (L271p Venlo),
trek:
trek (L271p Venlo),
zwijntje:
vgl. Venlo Wb. (pag. 296): zwein, 1. zwijn; -2. ~ hebbe, mazzel, geluk hebben.
zwijntjə (L271p Venlo)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22458 |
mei |
mei:
meͅi (L271p Venlo),
meiboom:
meiboum (L271p Venlo)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (L271p Venlo),
meiboom:
meiboum (L271p Venlo),
meͅibaum plantə (L271p Venlo),
męjbǫwm (L271p Venlo)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstmaagd:
dēnsmāx (L271p Venlo),
dienstmeidje:
dēnsmɛtjǝ (L271p Venlo),
kok:
kǭk (L271p Venlo),
maagd:
māx (L271p Venlo),
maagdje:
mɛ̄tjǝ (L271p Venlo)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
hagelappeltjesstruik:
hageleppelkesstroek (L271p Venlo),
meidoorn:
-
meidoare (L271p Venlo),
meidör (L271p Venlo),
enkelen zeggen meidaore
meidaore (L271p Venlo)
|
haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|