19255 |
ophouden met het werk |
op-hren (< du.):
ophuëre (L271p Venlo),
ophouden:
ophoude (L271p Venlo),
óphàldə (L271p Venlo),
uitscheiden:
oet scheije (L271p Venlo),
ōētscheijə (L271p Venlo)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
klaarder worden:
’t wuërd klaorder (L271p Venlo),
optrekken:
de lóch trek op (L271p Venlo),
optrekken (L271p Venlo)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
26974 |
oplegger |
vleugelscharnier:
vlø̄gǝlsxarnēr (L271p Venlo)
|
Scharnier dat niet in het hout wordt ingelaten, maar er bovenop gespijkerd of geschroefd wordt. Het 'Bergse scharnier' heeft twee zwaluwstaartvormige bladen die met een losse bout aan elkaar zijn bevestigd. Zie ook afb. 61. [N 54, 82]
II-9
|
30359 |
oplegslot |
opschroefslot:
ǫpsxrū.fslǭt (L271p Venlo)
|
Slot dat aan de binnenzijde van een deur op de deurstijl wordt geschroefd. Over het 'Frans slot' merkt Zwiers I op pag. 402 op: ø̄Het doet dienst als dag- en nachtslot, en is daartoe voorzien van drie schotels of schieters. Des nachts worden alleen de twee uiterste schotels gebruikt, welke in werking treden door het tweemaal omdraaien van den sleutel. Bij éénmaal omdraaien springt alleen de middelste schieter terug, die aan de binnenzijde aan den knop, welke zich ter rechterzijde van het slot bevindt, kan worden teruggetrokken, zonder dat van den sleutel behoeft te worden gebruik gemaakt.ø̄ [N 54, 102]
II-9
|
34356 |
opleppen |
opleppen:
oplɛpǝ (L271p Venlo)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
18811 |
opletten |
acht geven:
ach gaeve op (L271p Venlo),
in de gater houden:
in de gater halde (L271p Venlo),
in de smiezen houden:
in de smieze halde (L271p Venlo),
op de qui-vive zijn:
op dien kie-viêf-zien (L271p Venlo),
opletten:
óplettə (L271p Venlo),
uitkijken:
oetkieke (L271p Venlo)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
attent:
áttent (L271p Venlo),
waakzaam:
waokzáám (L271p Venlo)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt opma.kə (L271p Venlo),
oͅpmakə (L271p Venlo)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
invlechten:
envlɛxtǝ (L271p Venlo),
opknopen:
ǫpknǫpǝ (L271p Venlo)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
ganse opper:
gãnsǝ ø̜pǝr (L271p Venlo),
grote opper:
grōtǝ ø̜pǝr (L271p Venlo),
hooihoop:
hø̜i̯hǫu̯p (L271p Venlo),
huist:
hust (L271p Venlo),
opper:
ǫpǝr (L271p Venlo)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|