25105 |
bestendig weer |
bestendig (weer):
bestendig waer (L271p Venlo),
klare lucht:
klaor loch (L271p Venlo),
vast (weer):
vas waer (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
vaste lucht:
vàstə lóch (L271p Venlo)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23976 |
bestialiteit |
beesten:
bieëste (L271p Venlo)
|
Bestialiteit, geslachtsomgang met wezens van een andere natuur. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
WLD
baer (L271p Venlo),
béérə (L271p Venlo),
kraal:
kral (L271p Venlo),
miemer:
miemere (mv.) (L271p Venlo),
rode bessen
miemere (L271p Venlo),
sleen:
sliëne (mv.) (L271p Venlo),
stekbeer:
kruisbes
staekbaer (L271p Venlo)
|
bes || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21471 |
betalen |
berappen:
berappe (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
betalen:
betale (L271p Venlo),
betalen (L271p Venlo),
over de brug komen:
euver de brök komme (L271p Venlo)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)] || de betaling voor bijv. geleverde goederen [paai] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21875 |
betaling |
betaling:
bətááling (L271p Venlo)
|
de betaling voor bijv. geleverde goederen [paai] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
bedonderd:
bədóndərt (L271p Venlo),
beteuterd:
beteuterd (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
bəteutərt (L271p Venlo),
mies:
miês kieke (L271p Venlo),
nozel:
dae kiek neuzel (L271p Venlo),
sip:
sip (L271p Venlo),
uit het lood:
oet ut loeëd geslage (L271p Venlo),
van de garde:
van de gaert gaon (L271p Venlo)
|
beteuterd [SGV (1914)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19014 |
beteuterd kijken |
simpel kijken:
waat kiek dae simpel (L271p Venlo)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝton (L271p Venlo)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
21516 |
betrappen |
attraperen (<fr.):
àtràpeerə (L271p Venlo),
in de kuif pikken:
in de kuif pikke (L271p Venlo)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
de lôch betrek (L271p Venlo),
də lōch bətrèk (L271p Venlo),
də luch betrèk (L271p Venlo),
ut betrek (L271p Venlo),
ət bətrèk (L271p Venlo),
toe gaan zitten:
de lóch geit toè zitte (L271p Venlo),
toezitten:
toezitten (L271p Venlo),
zich betrekken:
⁄t betrek zich (L271p Venlo),
zich opsteken:
de lóch stik zich op (L271p Venlo)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|