22361 |
knikkeren |
bikkelen:
Bikkele ien n kuleke.
bikkele (L210p Venray)
|
Knikkeren.
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
bikkelaarskuiltje:
bikkelerskuulke (L210p Venray),
kuiltje:
kuuleke (L210p Venray),
Sub bikkele.
kuleke (L210p Venray),
lotsje:
in ⁄t lötske (L210p Venray),
(vero. Met de hak van de schoen of de klomp wordt in de grond een kuiltje gedraaid.
lötske (L210p Venray)
|
[Knikkerkuiltje]. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] || Knikkerkuiltje.
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
rollen:
rolle (L210p Venray)
|
Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
stuiken:
Dn bal mòt minstes ieëne kieër stoeke.
stoeke (L210p Venray),
tokken:
toeke (L210p Venray)
|
1. Stuiteren, hobbelen, schokken, stuiken. || Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
aanhouden:
anhālde (L210p Venray),
aftokken:
áftoeke (L210p Venray),
knokels:
Venray Wb., pag. 243: knäökel, kneukel, knokkel, vingergewricht.
de kneukels (L210p Venray),
krameren:
Ook speelde men wel "kremmeren". Dan ging men op een bepaalde afstand anne streep staan, zette n paar knikkers, de tegenpartij n gelijk aantal en v/d smoot werd geworpen naar de lods. Paar in de lods was voor de werper, onpaar omp in de lods voor de tegenpartij. ...
kremmere (L210p Venray),
Vgl. Venray Wb., pag. 256: kremmere, met koopwaren langs de deuren venten.
kremmere (L210p Venray),
lotsje tokken:
lötske toeke (L210p Venray),
wegtokken:
[Met afbeelding].
wegtoeke (L210p Venray)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Bij het knikkerspel een knikker laten vallen van een bepaalde hoogte op een andere, waardoor iemand wordt uitgestoten van verdere deelname. || Knikkerspel, waarbij de knikkers door wijsvinger of duim naar t lötske werd getoekt. || Met duim of (wijs)vinger knikker vooruit tikken. || Soms schijnt het [omp] alleen nog in het kinderspel bewaard. De kinderen laten elkaar raden: on of even, paar of omp, paar of ompert, effen of ontjes, enz. Kent u een dergelijk woord op deze manier? Zo ja, hoe luidt het en hoe gebruiken de kinderen het? [DC 31 (1959)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een knipoogje geven:
e knipuujgske gêve (L210p Venray),
een oogje knippen:
en wiëgske knippe (L210p Venray),
knipogen:
knip oeēge (L210p Venray)
|
knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20857 |
knoeien |
knoeien:
knoeie (L210p Venray),
morsen:
morse (L210p Venray),
slabben:
slabbe (L210p Venray)
|
morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
knoeien:
knoeie (L210p Venray),
morsen:
morse (L210p Venray)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19316 |
knoeier |
sloddervos:
sloddervos (L210p Venray, ...
L210p Venray),
slons:
(v.).
sloons (L210p Venray)
|
iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)] || onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19076 |
knoest |
knoest:
Veldeke 1979, nr. 1
knoest (L210p Venray),
WLD
knoest (L210p Venray),
kwast:
kwâst (L210p Venray),
noest:
noest (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || kwast ih hout, noest || kwast, noest || noest [SGV (1914)]
III-1-4, III-4-3
|