30012 |
mortelmaker |
molenbaas:
mø̄lǝbās (L210p Venray
[(op grote werken)]
),
opperman:
[opperman] (L210p Venray)
|
De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.]
II-9
|
30013 |
mortelmolen |
betonmolen:
[betonmolen] (L210p Venray)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.]
II-9
|
30007 |
mortelplaats |
speciebed:
spēsibęt (L210p Venray
[(gemaakt van oude steigerplanken)]
)
|
De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.]
II-9
|
30010 |
mortelschop |
bats:
bats (L210p Venray)
|
Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.]
II-9
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mōsterd (L210p Venray),
Dat kumt as maosterd nó dn aet: dat komt als mosterd na de maaltijd Láche as ennen hoond dén maosterd gevraete hit: lachen tegen wil en dank/zuurzoet lachen
maosterd (L210p Venray)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
beduil:
peduul (L210p Venray),
mot:
mot (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
mot [SGV (1914)] || mot, vlindertje || motvlinder
III-4-2
|
21263 |
motor |
moter:
motər (L210p Venray)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
gesmiezel:
gesmiēzel (L210p Venray),
gesmoezel:
(dit is een variant van gesmi‰zel).
gesmoēzel (L210p Venray),
knoei:
knoej (L210p Venray),
miezel:
mi:zəl (L210p Venray),
miēzel (L210p Venray),
motregen:
motrégen (L210p Venray),
mòtrɛ:yə (L210p Venray),
muggenpis:
muggepis (L210p Venray),
⁄ne muggepis (L210p Venray),
spiertje:
⁄n spierke (L210p Venray)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
miezelen:
mi:zələ (L210p Venray),
miēzele (L210p Venray),
te miezelen (L210p Venray),
niezelen:
niezelt (L210p Venray),
siebelen:
’t siebelt (L210p Venray),
siemelen:
ziemele (L210p Venray),
zimələ (L210p Venray),
smoezelen:
(dit is een synoniem voor mi‰zele).
smoēzele (L210p Venray),
sprenkelen:
gesprenkēlt (L210p Venray),
zwaaien:
zwaaie (L210p Venray)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || miezelen, motregenen || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|