24459 |
bunzing |
ulk:
ulk (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray),
ölk (L210p Venray),
ulling:
ulling (L210p Venray)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
naburen:
noabere (L210p Venray)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
de burgemaester (L210p Venray),
burger:
d’n burger (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20765 |
busbrood |
busbrood:
busbroeëd (L210p Venray),
potweg:
potweg (L210p Venray)
|
brood dat in een blik is gebakken || brood wat in een pot of een ketel gebakken werd
III-2-3
|
21303 |
buskruit |
buskruit:
buskrŭŭt (L210p Venray),
kruit:
kruut (L210p Venray, ...
L210p Venray),
pulver (<lat.):
polver (L210p Venray, ...
L210p Venray),
Opm. is oudere benaming.
polver (L210p Venray)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
boi̯s (L210p Venray),
bos (L210p Venray),
schoof:
sxoi̯f (L210p Venray)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
21702 |
buur |
naaste:
noaste (L210p Venray),
nabuur:
d’n naober (L210p Venray),
noaber (L210p Venray)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20223 |
buurman |
buurman:
bŭŭrman (L210p Venray),
nabuur:
d’n naober (L210p Venray),
noaber (L210p Venray),
noabere (L210p Venray)
|
buurman [SGV (1914)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
buurt:
buurt (L210p Venray),
bŭŭrt (L210p Venray),
de bŭŭrt (L210p Venray)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)] || het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
buurte (L210p Venray),
bŭŭrte (L210p Venray),
praatavond (zn.):
proat oavent (L210p Venray)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)] || de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|