34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (Q208p Vijlen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkār (Q208p Vijlen)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
buikke (Q208p Vijlen),
krijsen:
kriesje (Q208p Vijlen)
|
huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19068 |
huilen, schreien |
krijsen:
kriesche (Q208p Vijlen),
kriesje (Q208p Vijlen)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoes (Q208p Vijlen)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoeshauwe (Q208p Vijlen)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
huisjesslak:
WLD
heuskesschnek (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24533 |
huislook |
vetkruid:
vetkroed (Q208p Vijlen)
|
donderblad, huislook [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
musch (Q208p Vijlen),
musj (Q208p Vijlen),
mv.
mussje (Q208p Vijlen)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || mus || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
hoesvleeg (Q208p Vijlen),
vlieg:
vleeg (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
vleege (mv.) (Q208p Vijlen)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|