34551 |
jonge gans |
gansje:
gø̄skǝ (Q208p Vijlen),
gø̜skǝ (Q208p Vijlen),
ganzenkuikje:
gǭzǝkykskǝ (Q208p Vijlen)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitenlammetje:
gētǝlɛmpkǝ (Q208p Vijlen),
geitje:
getjǝ (Q208p Vijlen),
lammetje:
lɛmpkǝ (Q208p Vijlen)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
19649 |
jonge kat |
katsje:
ketske (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt u een jong katje? (jongske, katje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
joŏng (Q208p Vijlen)
|
jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jong (Q208p Vijlen),
mens:
minsj (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
vrijer:
vreier (Q208p Vijlen),
vrijer (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
mens:
minsj (Q208p Vijlen),
verloofde:
men gebruikt een Hollands woord
verloofde (Q208p Vijlen),
vrijer:
vrijer (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
jŭŭd (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
joedas (Q208p Vijlen)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
joedaspenning (Q208p Vijlen)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
jungfer (du.):
Van Dale (DN): Jungfer, 1. (vero.) juf(fer), juffrouw; - 2. (pej.) jongedochter, oude vrijster.
joŏng-fer (Q208p Vijlen)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|