33210 |
aardappelloof verbranden |
opstoken:
ǫpstōkǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
De bladeren van de aardappelstruiken worden in het veld op een hoop gegooid en, als ze voldoende gedroogd zijn, verbrand. [A 45, 27c; monogr.]
I-5
|
32560 |
aardappelmand |
mand:
mān (Q075p Vliermaalroot)
|
De stevige, doorgaans van tenen vervaardigde grote mand waarin de aardappelen in het veld bijeen werden geraapt. Moderne manden zijn van staaldraad vervaardigd. Soms heeft men twee manden bij zich; één voor de krielaardappelen en één voor de grote aardappelen. Twee rapers werken dan gelijk op, zittend op hun hurken of knieën, en trekken de manden die tussen hen in staan telkens aan de oren met een ruk naar voren, zonder dat ze daartoe omhoog hoeven te komen. De volle manden worden doorgaans rechtstreeks in de slagkar leeggegoten. Soms worden de aardappelen eerst in zakken gedaan; er gaan dan drie manden in een zak van 50 kg. [JG 1b, 2c; monogr.]
I-5
|
20899 |
aardappels schillen |
schillen:
chellen (Q075p Vliermaalroot)
|
(aardappels) schillen [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
33168 |
aardappelschil |
schil:
šęl (Q075p Vliermaalroot)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
aardappel:
[aardappel] (Q075p Vliermaalroot),
struik:
strok (Q075p Vliermaalroot)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
ebber:
ɛbər (Q075p Vliermaalroot, ...
Q075p Vliermaalroot)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
17653 |
aars |
kont:
kǫ.nt (Q075p Vliermaalroot)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aezen (Q075p Vliermaalroot),
eus (Q075p Vliermaalroot),
hatten oés (Q075p Vliermaalroot),
ois (Q075p Vliermaalroot),
haas:
hatte noës (Q075p Vliermaalroot)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
Abuis wordt als deftig gevoeld.
zje zait abuus (Q075p Vliermaalroot),
ook materiaal znd 19a,6
zje zait abuus (Q075p Vliermaalroot),
mis:
sje zeēit mïs (Q075p Vliermaalroot),
zje zait mies (Q075p Vliermaalroot),
ook materiaal znd 19a,6
sje zeēīt mis (Q075p Vliermaalroot),
zje zait mies (Q075p Vliermaalroot)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ā.tǝrhǭm (Q075p Vliermaalroot)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|