22418 |
kegelen |
kegelen:
du: wjut nømə gəki:gəlt (Q171p Vlijtingen),
keigele (Q171p Vlijtingen),
kēͅgələ (Q171p Vlijtingen)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
keigele (Q171p Vlijtingen),
kegels:
mitə k:gəls wjut nømə gəspi:lt (Q171p Vlijtingen)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
20054 |
keizerskroon |
paasklok:
paosklok (Q171p Vlijtingen)
|
Keizerskroon (fritillaria imperialis). De stengel draagt aan zijn top een krans van hangende bloemen, daarboven steekt een kuif van groene bladeren uit. De stengel is onderaan niet - en bovenaan dicht bebladerd; de bloemen zijn geel of oranjerood, bloemde [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19664 |
kelder |
kelder:
kalder (Q171p Vlijtingen),
kaldər (Q171p Vlijtingen)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
21283 |
kerel |
kadee:
Add.
ənə vi:zə kadi (Q171p Vlijtingen),
kerel:
kɛ.rəl (Q171p Vlijtingen),
Ouder.
kja:l (Q171p Vlijtingen),
manskerel:
Add.
manskja:l (Q171p Vlijtingen)
|
kerel [RND]
III-3-1
|
22803 |
kermis |
kermis:
kERemees (Q171p Vlijtingen),
kirməs (Q171p Vlijtingen),
mergen is het kermis (Q171p Vlijtingen)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
22463 |
kermistent |
kraam:
kroom (Q171p Vlijtingen)
|
Een kermistent [barak, schob]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q171p Vlijtingen)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
22020 |
keurmeester |
duivenkeurder:
doovekjërder (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet de man die daar de duiven keurt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21461 |
kibbelen |
stechelen:
stichələ (Q171p Vlijtingen)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|