24733 |
lange dunne tak |
gard:
± WLD = geert maar dan als steel van dorsvlegel
gjad (Q171p Vlijtingen),
wis:
± WLD
wis (Q171p Vlijtingen)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang noas (Q171p Vlijtingen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21977 |
langeafstandsvlucht |
wijd:
weet (Q171p Vlijtingen)
|
lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17809 |
langen |
langen:
langen (Q171p Vlijtingen)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strē.p (Q171p Vlijtingen)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
dat gét laanzem (Q171p Vlijtingen)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lèstəg (Q171p Vlijtingen)
|
niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
ophouden:
ophaagə (Q171p Vlijtingen)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17814 |
laten |
laten:
laoten (Q171p Vlijtingen)
|
laten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24990 |
lauw |
lauw:
la woater (Q171p Vlijtingen)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|