18396 |
ring |
ring:
ne (R)Engk-S-S (Q112p Voerendaal)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
26494 |
ringhout |
randhout:
rɛntjhǫwt (Q112p Voerendaal)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
26615 |
ringmeel |
randmeel:
ręntj[meel] (Q112p Voerendaal)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
34371 |
ringtang |
briltang:
breltaŋ (Q112p Voerendaal)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (Q112p Voerendaal)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20655 |
rode kool |
kappes:
kappes (Q112p Voerendaal),
rood moes:
roed moos (Q112p Voerendaal)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
21733 |
roede |
borst:
borst (Q112p Voerendaal),
piezel:
pizǝl (Q112p Voerendaal),
roede:
roede (Q112p Voerendaal)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12, II-3
|
26162 |
roedewiggen |
kijlen:
k ̇il (Q112p Voerendaal)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|
21362 |
roepen |
brullen:
brölle (Q112p Voerendaal),
roepen:
r--pə (Q112p Voerendaal),
rope (Q112p Voerendaal)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
rooping (Q112p Voerendaal)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|