25579 |
weegtoestel |
waag:
wǭx (Q112p Voerendaal)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e]
II-1
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bøštǝl (Q112p Voerendaal),
weerwas:
enne wearwas (Q112p Voerendaal)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
weerleechte (Q112p Voerendaal),
wéérlichte (Q112p Voerendaal),
weren:
ut weert (Q112p Voerendaal),
zeebranden:
zīēbrénnen (Q112p Voerendaal)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
zeebrand:
ziëbrand (Q112p Voerendaal)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wɛəx (Q112p Voerendaal)
|
weg [RND]
III-3-1
|
23869 |
wegbereiders van de processie |
bijlen:
biele (Q112p Voerendaal)
|
De groep (militairen, leden van de schutterij) die in de processie vooruit loopt en de eventuele hindernissen opruimt die de processie op haar weg vindt [bielemaander, bielemennekes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33663 |
wei |
wei:
wē̜i̯ (Q112p Voerendaal)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigeraar:
weigereer (Q112p Voerendaal)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (Q112p Voerendaal)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
muilvechter:
moēlvechter (Q112p Voerendaal)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|